De EUNA en het behoud van genetische diversiteit

Op de foto Botho, zoon van Paclamar Bootmaker (geboren in 1963)

 

De EUNA ziet het als een belangrijk onderdeel van haar functie om de bloedvernauwing die al decennia lang plaatsvindt in de fokkerij, af te remmen en tegen te gaan. De opkomst van de populatiegenetica met haar selectie-indexen en vermeerderingstechnieken (KI, ET) heeft ervoor gezorgd dat in bepaalde periodes een enorme concentratie plaatsvond van bloedlijnen die op dat moment goed pasten bij de betreffende indexen. Zo werd met  de productie-indexen van de jaren ‘80 geselecteerd op vroegrijpe dieren zonder aandacht voor gezondheids- of vruchtbaarheidskenmerken: de nadruk lag op vaarzenproducties en er waren geen indexen voor vruchtbaarheid of celgetal. Hierdoor versmalde de genetische diversiteit in die periode enorm. Vervolgens worden indexen naar nieuwe inzichten aangepast en worden er nieuwe indexen ontwikkeld, waardoor de nadruk weer heel anders kan komen te liggen. In de jaren ’90 volgde bijvoorbeeld een ontwikkeling waarbij steeds meer gezondheids- en fitnesskenmerken werden opgenomen in de totaalindexen. Wat volgde was een nieuwe versmalling vanuit de al versmalde basis. De dieren uit de basispopulatie die wellicht erg goed hadden gescoord voor de nieuwe indexen, blijven buiten beeld, omdat ze er niet meer zijn. Op dit moment is er veel gaande op het gebied van voerefficiëntie en de grootte van de koeien, waardoor weer een ander type koe naar voren zal komen en een deel van de huidige populatie als ongewenst buiten beschouwing zal worden gelaten. Kortom, er gaat gedurig veel genetische diversiteit verloren, waardoor het vermogen van een ras om te reageren op veranderende omstandigheden, zoals het uitbreken van nieuwe ziektes, het ontdekken van erfelijke gebreken of een veranderd inzicht van boer of maatschappij over de meest gewenste koe, voortdurend afneemt.

Door het direct fokken op hoge levensproducties wordt overigens al veel van de bovenstaand beschreven modegevoeligheid van indexen voorkomen. Hoge levensproducties worden alleen gerealiseerd door koeien die probleemloos functioneren en dat wordt bepaald door biologie en niet door statistiek. Om de bloedvernauwing van de populatie tegen te gaan zet de EUNA bewust ook zonen in van bewezen topstieren uit een soms ver verleden. Dieren uit de oorspronkelijke populatie die verloren zijn gegaan, omdat ze in een bepaalde periode niet voldeden aan het modebeeld/selectiemodel. Aangezien alleen de volgorde van de genen verandert, er geen nieuwe genen bijkomen en alleen de echte toppers uit een bepaalde periode worden ingezet (de rest is al lang vergeten of er is bekend dat ze slecht waren), zorgt dit voor een welkome en broodnodige verbreding van de genetische basis van de actieve fokpopulatie in een ras. Om dezelfde reden zien we ook graag door veehouders eigengefokte stieren in een afstamming. Die zijn vaak geselecteerd op basis van biologisch goed functioneren van de dieren en gezond verstand van de boer en komen niet veel voor in de algemene populatie. Sowieso is de genetische vooruitgang in een ras meestal te danken aan het eigenzinnig optreden van fokkers die weerstand boden aan de koers van de officiële organisaties (KI, stamboek) en hun eigen weg gingen. De EUNA zet dan ook in op een fokkerij door boeren en niet door organisaties.